U kunt op de dienst gynaecologie van het UZA terecht voor een uitstrijkje (PAP-test).
Een uitstrijkje (PAP-test) is een screeningsonderzoek om afwijkende cellen en infecties met het humaan papillomavirus (HPV) op te sporen die op lange termijn tot baarmoederhalskanker kunnen leiden.
We raden alle vrouwen tussen de 25 en 64 jaar aan om iedere drie jaar een uitstrijkje te laten nemen bij de huisarts of gynaecoloog. Klachten van tussentijds bloedverlies tussen de regels in, bloederig vaginaal verlies of bloederige afscheiding of bloedverlies na seks kunnen een reden zijn om een extra uitstrijkje te maken.
Een uitstrijkje is niet pijnlijk, maar kan wel even wat oncomfortabel aanvoelen.
De cellen die de patholoog heeft onderzocht zien er allemaal normaal uit. Een controle uitstrijkje om de drie jaar volstaat.
Soms kan de patholoog het uitstrijkje niet volledig beoordelen, doordat er in het uitstrijkje:
In dat geval kan het zijn dat er een behandeling en/of een controle uitstrijkje na een drietal maanden wordt voorgeschreven.
Soms wordt een uitstruikje niet als ‘volledig normaal’ beoordeeld. Dat wil echter niet zeggen dat er iets ernstig aan de hand is. In de meeste gevallen is er een eenvoudige infectie met HPV (humaan papillomavirus) die vanzelf weer verdwijnt.
Bij een afwijkend resultaat nodigt uw arts u uit voor:
Met deze onderzoeken kan de arts vaststellen of er veranderingen in de cellen zijn opgetreden en van welk type afwijking er sprake is.
Bij CIN1 of laaggradige afwijking is het baarmoederhalsweefsel licht afwijkend en is de kans op een hooggradige afwijking of kanker laag. Een behandeling is niet nodig, maar opvolging is wel belangrijk.
Bij CIN2 of middelgradige afwijking zijn de afwijkingen in het baarmoederhalsweefsel duidelijker, maar is het nog steeds mogelijk om spontaan te genezen. Afhankelijk van uw leeftijd en de voorgeschiedenis zal de arts met u overleggen of een bijkomende behandeling is aangewezen.
Bij CIN3 of hooggradige afwijking bevat de volledige cellaag van het baarmoederhalsweefsel afwijkende of ‘dysplastische cellen’. De kans dat deze afwijking binnen 10 jaar naar kanker evolueert, is 50%. Bij CIN3 adviseert uw arts steeds een aanvullende behandeling (zie hieronder).
Soms (bij middel- en hooggradige afwijking) is een behandeling nodig om de dysplastische of afwijkende cellen te behandelen en daarmee het risico op baarmoederhalskanker te vermijden.
In het UZA kunnen we dysplasie (afwijkende cellen) op verschillende manieren behandelen. Uw arts overlegt steeds met u de mogelijke behandelopties en legt uit wat u voor, tijdens en na uw behandeling kunt verwachten.
Uw dokter zal u informeren over de verdere opvolging na een colposcopie, biopsie of behandeling. Ook wanneer de biopsie geen afwijkende cellen aantoonde, maar u wel met HPV besmet bent, blijft opvolging belangrijk om na te gaan of het HPV efficiënt door uw lichaam wordt geklaard.
Het HPV of dysplastische cellen geven geen klachten. Het is dus noodzakelijk dat u op regelmatige tijdstippen een controle uitstrijkje laat nemen. Uw dokter zal met u overleggen hoe vaak dit dient te gebeuren en of er al dan niet opnieuw een colposcopisch onderzoek dient te worden ingepland.
Wanneer het uitstrijkje genormaliseerd is en het virus verdwenen is, kunt u weer terug naar de routine screening om de drie jaar.