Uitstrijkje (PAP-test)

U kunt op de dienst gynaecologie van het UZA terecht voor een uitstrijkje (PAP-test).

Waarvoor dient een uitstrijkje?

Een uitstrijkje (PAP-test) is een screeningsonderzoek om afwijkende cellen en infecties met het humaan papillomavirus (HPV) op te sporen die op lange termijn tot baarmoederhalskanker kunnen leiden.

Wanneer is een uitstrijkje nodig?

We raden alle vrouwen tussen de 25 en 64 jaar aan om iedere drie jaar een uitstrijkje te laten nemen bij de huisarts of gynaecoloog. Klachten van tussentijds bloedverlies tussen de regels in, bloederig vaginaal verlies of bloederige afscheiding of bloedverlies na seks kunnen een reden zijn om een extra uitstrijkje te maken.

Hoe verloopt een uitstrijkje?

  1. De arts opent met een speculum (spreider/eendenbek) de vagina en de baarmoederhals.
  2. De arts strijkt met een borsteltje wat oppervlakkige cellen van de baarmoederhals af.
  3. Deze cellen worden microscopisch door de patholoog in het laboratorium onderzocht. De patholoog gaat na of de cellen afwijken en kan ook het humaan papillomavirus (HPV) opsporen.

Een uitstrijkje is niet pijnlijk, maar kan wel even wat oncomfortabel aanvoelen.

Wat zijn de mogelijke resultaten van een uitstrijkje?

Normaal

De cellen die de patholoog heeft onderzocht zien er allemaal normaal uit. Een controle uitstrijkje om de drie jaar volstaat.

‘Onvoldoende’

Soms kan de patholoog het uitstrijkje niet volledig beoordelen, doordat er in het uitstrijkje:

  • te weinig cellen aanwezig zijn
  • te veel bloed aanwezig is
  • te veel ontstekingscellen aanwezig zijn

In dat geval kan het zijn dat er een behandeling en/of een controle uitstrijkje na een drietal maanden wordt voorgeschreven.

Afwijkend

Soms wordt een uitstruikje niet als ‘volledig normaal’ beoordeeld. Dat wil echter niet zeggen dat er iets ernstig aan de hand is. In de meeste gevallen is er een eenvoudige infectie met HPV (humaan papillomavirus) die vanzelf weer verdwijnt.

Wat gebeurt er bij een afwijkend uitstrijkje?

Bij een afwijkend resultaat nodigt uw arts u uit voor:

  • een controle uitstrijkje na enkele maanden
  • en/of een aanvullend onderzoek, namelijk een colposcopie.
  • en/of een biopsie van de baarmoederhals (afhankelijk van de resultaten van het uitstrijkje en het colposcopisch beeld)

Met deze onderzoeken kan de arts vaststellen of er veranderingen in de cellen zijn opgetreden en van welk type afwijking er sprake is.

Welke types afwijkingen zijn er?

  • Laaggradige afwijking of CIN1:

Bij CIN1 of laaggradige afwijking is het baarmoederhalsweefsel licht afwijkend en is de kans op een hooggradige afwijking of kanker laag. Een behandeling is niet nodig, maar opvolging is wel belangrijk.

  • Middelgradige afwijking of CIN2:

Bij CIN2 of middelgradige afwijking zijn de afwijkingen in het baarmoederhalsweefsel duidelijker, maar is het nog steeds mogelijk om spontaan te genezen. Afhankelijk van uw leeftijd en de voorgeschiedenis zal de arts met u overleggen of een bijkomende behandeling is aangewezen.

  • Hooggradige afwijking of CIN3:

Bij CIN3 of hooggradige afwijking bevat de volledige cellaag van het baarmoederhalsweefsel afwijkende of ‘dysplastische cellen’. De kans dat deze afwijking binnen 10 jaar naar kanker evolueert, is 50%. Bij CIN3 adviseert uw arts steeds een aanvullende behandeling (zie hieronder).

Hoe worden afwijkende cellen behandeld?

Soms (bij middel- en hooggradige afwijking) is een behandeling nodig om de dysplastische of afwijkende cellen te behandelen en daarmee het risico op baarmoederhalskanker te vermijden.

In het UZA kunnen we dysplasie (afwijkende cellen) op verschillende manieren behandelen. Uw arts overlegt steeds met u de mogelijke behandelopties en legt uit wat u voor, tijdens en na uw behandeling kunt verwachten.

  • Scherpe conisatie: de kegel van de baarmoederhals wordt met een (elektrisch) mes verwijderd.
  • LEEP conisatieLEEP conisatie is tegenwoordig de meest gebruikte techniek om afwijkende cellen te behandelen. Met een metalen lusje wordt het topje van de baarmoederhals met de zone afwijkende cellen verwijderd (vergelijkbaar met een grote biopsie).

Hoe verloopt de opvolging bij een afwijkend uitstrijkje?

Uw dokter zal u informeren over de verdere opvolging na een colposcopie, biopsie of behandeling. Ook wanneer de biopsie geen afwijkende cellen aantoonde, maar u wel met HPV besmet bent, blijft opvolging belangrijk om na te gaan of het HPV efficiënt door uw lichaam wordt geklaard.

Het HPV of dysplastische cellen geven geen klachten. Het is dus noodzakelijk dat u op regelmatige tijdstippen een controle uitstrijkje laat nemen. Uw dokter zal met u overleggen hoe vaak dit dient te gebeuren en of er al dan niet opnieuw een colposcopisch onderzoek dient te worden ingepland.

Wanneer het uitstrijkje genormaliseerd is en het virus verdwenen is, kunt u weer terug naar de routine screening om de drie jaar.

Laatst aangepast: 13 Mei 2019
Auteur(s): Team gynaecologie