Plaatselijke / lokale verdoving

De anesthesist kiest afhankelijk van de ingreep voor een plaatselijke of een algemene verdoving.

Bij een plaatselijke verdoving wordt enkel het te behandelen lichaamsdeel verdoofd zodat u geen pijn voelt. Soms krijgt u ook nog een middel om tijdens de ingreep te slapen.

Soorten plaatselijke verdoving:

  • een prik in uw arm, been of schouder
  • een ruggenprik voor een (e)pidurale of een spinale verdoving

Peridurale anesthesie (epidurale verdoving)

Na verdoving van de huid wordt er een naald ingebracht tussen 2 wervels tot net voor de harde vliezen. Hier wordt het verdovingsmiddel ingespoten. Na 10 minuten werkt de verdoving: ze schakelt gevoel en beweging uit. Soms wordt in deze ruimte ook een catheter ingebracht. Zo kunt u zich via een pompje pijnstillers toedienen.

Spinale anesthesie

Na verdoving van de huid wordt er een naald ingebracht tussen 2 wervels tot net voorbij de harde vliezen, vlakbij de zenuwbundels. Het verdovingsmiddel zorgt zeer snel voor een volledige verdoving van de onderste lichaamshelft.

Mogelijke bijwerkingen

  • lage bloeddruk
  • kortstondige rugpijn op de plaats van de prik
  • hoofdpijn: veel rust, veel drinken en pijnstillers brengen soelaas
  • bepaalde lichaamsdelen voelen 'voos' of 'doof' aan
  • krachtverlies in de benen
  • jeuk
  • misselijkheid
  • zenuwbeschadiging: zeer zelden
Laatst aangepast: 02 maart 2018
Auteur(s): Team anesthesie