Plaatselijke / lokale verdoving
De anesthesist kiest afhankelijk van de ingreep voor een plaatselijke of een algemene verdoving.
Bij een plaatselijke verdoving wordt enkel het te behandelen lichaamsdeel verdoofd zodat u geen pijn voelt. Soms krijgt u ook nog een middel om tijdens de ingreep te slapen.
Soorten plaatselijke verdoving:
- een prik in uw arm, been of schouder
- een ruggenprik voor een (e)pidurale of een spinale verdoving
Peridurale anesthesie (epidurale verdoving)
Na verdoving van de huid wordt er een naald ingebracht tussen 2 wervels tot net voor de harde vliezen. Hier wordt het verdovingsmiddel ingespoten. Na 10 minuten werkt de verdoving: ze schakelt gevoel en beweging uit. Soms wordt in deze ruimte ook een catheter ingebracht. Zo kunt u zich via een pompje pijnstillers toedienen.
Spinale anesthesie
Na verdoving van de huid wordt er een naald ingebracht tussen 2 wervels tot net voorbij de harde vliezen, vlakbij de zenuwbundels. Het verdovingsmiddel zorgt zeer snel voor een volledige verdoving van de onderste lichaamshelft.
Mogelijke bijwerkingen
- lage bloeddruk
- kortstondige rugpijn op de plaats van de prik
- hoofdpijn: veel rust, veel drinken en pijnstillers brengen soelaas
- bepaalde lichaamsdelen voelen 'voos' of 'doof' aan
- krachtverlies in de benen
- jeuk
- misselijkheid
- zenuwbeschadiging: zeer zelden