Bij ablatie schroeit de cardioloog de oorsprong van hartritmestoornissen weg in het hart. Dit gebeurt ook langs de lies, onder lokale verdoving, met een speciaal katheter. Het uiteinde van dit slangetje wordt opgewarmd met radiofrequente energie (een soort microgolfenergie) en maakt een heel klein littekentje in het hart op de plaats die de ritmestoornis veroorzaakt.
De bedoeling is dat de ritmestoornis nadien niet meer terugkomt.
Door het elektrische traject van de ritmestoornis te onderbreken, verdwijnen klachten zoals hartkloppingen, draaierigheid en flauwvallen meestal.
Een ablatie gebeurt meestal aansluitend op een elektrofysiologisch onderzoek (EFO). Tijdens dit onderzoek spoort de arts de oorzaak van de hartritmestoornis op. In samenspraak met de patiënt kan de dokter dan beslissen dat de oorzaak van de ritmestoornissen weggebrand moet worden (ablatie).
De ablatie gebeurt in het hoogtechnologisch hartkatheterisatielabo of kortweg kathlab.
Als de arts beslist om aansluitend op het elektrofysiologisch onderzoek een ablatie uit te voeren, brengt hij of zij een extra katheter in het hart (via de lies). Het uiteinde van dit slangetje wordt met microgolfenergie opgewarmd om een minuscuul littekentje te ‘branden’. Dit kan in principe geen kwaad voor uw hart. Het branden kunt u ervaren als pijn op de borst, in de rug of in de schouder. Indien de pijn te hevig is en er verschillende keren gebrand moet worden, kunt u vragen om wat extra pijnstilling langs het infuus.
Als de ritmestoornis is weggebrand, wacht de cardioloog meestal 20 minuten om te zien of de ritmestoornis terugkomt. Als dit niet zo is, wordt de procedure gestopt en verwijdert de arts de buisjes uit de lies.
De slaagkans hangt af van uw ritmestoornis en ligt in de meeste gevallen tussen 90 en 97%. Bij een aantal ritmestoornissen (kamertachycardie, voorkamerfibrillatie) ligt dit percentage lager.
De procedure duurt meestal 1 tot 2 uur, maar kan in totaal 4 uur of meer duren.
Wanneer u merkt dat ter hoogte van de prikplaats veranderingen optreden zoals roodheid, jeuk, warmte of een pijnlijke zwelling, neemt u best contact op met uw huisarts.
De eerste weken na de ablatie kunt u nog enkele overslagen voelen, maar geen langdurige periodes van hartkloppingen meer. Als de ritmestoorniss na de ablatie terugkomt is het eventueel mogelijk dat de ablatieprocedure herhaald moet worden.