Hulpverleners reanimeren nog te vaak

Hulpverleners reanimeren nog te vaak

Datum: 
16/10/2018

Internationaal onderzoek  bij meer dan 4.000 hulpverleners o.l.v. dr. Patrick Druwé, intensivist in het UZ Gent, toont aan dat hulpverleners vaak verkeerd inschatten hoe zinvol een reanimatiepoging is. Zowel artsen, verpleegkundigen als ambulanciers vinden hun reanimatiepoging gepast ook al is de kans op succes zeer klein. Dit kan onnodig lijden bij patiënten, hun familie en hulpverleners veroorzaken.  

Kleine kans op succes

Driekwart van de reanimatiepogingen op de dienst Spoedgevallen of door een MUG- of ambulancedienst gebeurt bij mensen waarvan het hart volledig is stilgevallen (geen elektrische hartactiviteit meer). Van deze groep overleefde in de studie maar 4,9% de reanimatie. Bij mensen ouder dan 80 jaar overleefde zelfs maar 0,4%. De cijfers van de studie zijn in overeenstemming met andere internationale resultaten. 

Wel of niet reanimeren? 

Bij de keuze om al dan niet te reanimeren moet de hulpverlener op zeer korte tijd knopen doorhakken: is er een kans dat de patiënt het overleeft zonder zware neurologische schade of zal de patiënt onvermijdelijk sterven? Wanneer er geen elektrische hartactiviteit is, kan de hulpverlener zich hierbij niet baseren op vaste criteria. Hij moet dan op korte termijn een inschatting maken van de overlevingskans op basis van de omstandigheden, wetende dat de overlevingskans klein is.

Reflectie na de reanimatiepoging

De onderzoekers vroegen aan meer dan 4.000 artsen, verpleegkundigen en ambulanciers na de reanimatiepoging of ze die zinvol vonden. Bij de patiënten zonder elektrische hartactiviteit vond 74% van de hulpverleners de poging zinvol, 10,3% twijfelde en 15,5% vond het ongepast. Bij de patiënten ouder dan 80 jaar vond 44% van de hulpverleners de poging nog zinvol, 32% twijfelde en 24% vond het ongepast. Het onderzoek toont ook aan dat het niet de functie is die een zorgverlener heeft (arts, verpleegkundige of ambulancier), maar de ervaring die bepaalt of hij het minder zinvol vond. 

Dr. Druwé besluit: ‘Het verschil tussen de overlevingskans en de mate waarin de hulpverlener het zinvol vond is in beide groepen zeer groot. We maken dus een verkeerde inschatting en gaan in te veel gevallen over tot een nutteloze reanimatie.’

Een nutteloze reanimatie is problematisch

Is niet elke reanimatiepoging nuttig? Dan heeft de hulpverlener toch alles gedaan wat hij kon? ‘Daarmee gaan we voorbij aan het respect voor elke mens en de plicht die we hebben om altijd te handelen in het belang van de patiënt,’ legt dr. Druwé uit. ‘In plaats van een zinloze reanimatie bij een patiënt die onvermijdelijk zal sterven, zorgen we beter voor een waardig levenseinde. De tijd die er gaat naar de reanimatiepoging kan ook gaan naar steun en begeleiding van de familie. En ook de impact op de hulpverlener mag je niet onderschatten. Als reanimaties bijna nooit lukken, geraakt hij ontmoedigd en vergroot op lange termijn de kans op burn-out.’

Durven beslissen in team

Om een reanimatiepoging op te starten wanneer ze zinvol is, is er meer reflectie nodig bij alle hulpverleners. Nu besteedt de opleiding vooral aandacht aan de technische kant van de reanimatie, maar ze zou meer moeten inspelen op het maken van een goede inschatting en op de besluitvorming in team. De recente professionalisering van de opleiding urgentiegeneeskunde biedt kansen voor een betere inschatting waarbij de middelen gaan naar patiënten met een realistische en goede prognose. 

Ook de inschatting van ervaren hulpverleners moet meer doorwegen, los van hun functie. Dit pleit voor meer beslissingen in team. Alle hulpverleners moeten regelmatig feedback krijgen over het resultaat van een reanimatie, zeker als er twijfel is bij de zin ervan. Tenslotte mogen eindeleven beslissingen niet enkel liggen bij de reanimatieteams. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel huisartsen, andere specialisten als woonzorgcentra.  

Prof. Koen Monsieurs, diensthoofd spoedgevallen van het UZA, heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij is daarnaast ook co-auteur van de Europese richtlijnen voor reanimatie. "De studie toont aan dat de hulpverleners hun reanimaties meestal gepast vinden, maar toch hebben ze een slecht gevoel bij een aantal reanimaties die ze ongepast vonden. Het is belangrijk dat ze dit gevoel binnen het reanimatieteam op dat moment kunnen aanbrengen en uitspreken. De mening van ambulanciers, verpleegkundigen en artsen is daarbij even belangrijk. Ambulanciers en verpleegkundigen mogen in België het overlijden niet vaststellen, maar ze kunnen wel zo spoedig mogelijk met de arts en andere teamleden in overleg gaan over het nut van de reanimatie. Reanimeren heeft als bedoeling om iemand met hartstilstand nadien terug een zinvol leven te bieden. Als dat niet mogelijk is, dan is het ook ongepast om het proces van overlijden te verstoren door te reanimeren. Het klopt dat we vaak niet zeker weten of iemand goed zal herstellen na reanimeren. Maar het klopt ook dat we vaak wel goed kunnen inschatten dat er eigenlijk geen echte kansen meer zijn, maar dat we toch lange tijd verder reanimeren omdat we niet durven stoppen of omdat we niet durven overleggen met de familie of binnen het reanimatieteam. Als die openheid groeit, dan kunnen zeker een aantal zinloze reanimaties vermeden worden. "

Blijf op de hoogte van nieuws in het UZA via Twitter @uzanieuws en Facebook